In dit boek vindt u een bonte verzameling volksverhalen die al sedert mensenheugenis worden doorverteld op het platteland en in de dorpen van het oude Ceylon van vóór de Britse overheersing. Ze gaan niet zozeer over het hele hindoeïstische goden-pantheon, maar vinden wel hun oorsprong in de hindoeïstische traditie, zoals deze zich in Ceylon op een heel eigen wijze heeft ontwikkeld. Ze werden voor het eerst opgetekend door Engelse kolonisten en missionarissen rond het begin van de twintigste eeuw. Veelal in een typisch sprookjesachtige sfeer, met machtige koningen, knappe prinsen, tovenaars en veel sprekende dieren, geven ze de lezer een rijkdom aan indrukken die zo kenmerkend zijn voor het hindoeïstische leven in het antieke Verre Oosten.