Achteraf
Op 11 mei 1996, een week voor hij vijfenzeventig werd, zegde Karel van het Reve zijn lezers vaarwel in een allerlaatste column. Hij deed dat met grote tegenzin, maar het moest want, zo schreef hij, 'ik zink weg in een poel van vergetelheid'.
Acht jaar lang had Van het Reve een tweewekelijkse bijdrage in Het Parool geschreven onder het motto 'Achteraf '. Stukjes waarin hij nu eens vrolijk, dan weer bespiegelend, tegendraads of weemoedig schreef over honderd en een verschillende zaken. Van Goethe tot het openbaar vervoer, van Russische schrijfmachines tot commissaris Nordholt strekte zijn belangstelling zich uit. Zijn stijl bleef onnavolgbaar lichtvoetig. Toen Van het Reve op 4 maart 1999 stierf, was hij bijna klaar met het selecteren van de teksten voor dit boek. Deze laatste bundel waar hij zelf de hand in heeft gehad, zal zijn talrijke bewonderaars zeker plezier doen.
De laatste column uit de bundel, 'Afscheid', van 11 mei 1996:
Dit is mijn laatste achterafje. Volgende week word ik vijfenzeventig en dat is een mooie mijlpaal om ermee op te houden. De zaak is, dat het maken van zo'n stukje me te veel tijd kost. Het begint al op zondag: ik loop in mijn kamer op en neer en probeer een onderwerp te vinden. Maar ik vind het niet. Op maandag zit ik de hele morgen achter de tekstverwerker, zoekend naar een onderwerp. Ik vind een onderwerp. Ik schrijf de eerste paar alinea's. Woensdag maak ik het stuk af en gaat het op de post. Donderdag lig ik uitgeput terneer. Ik ben altijd een 'agony writer' geweest: ijsberen, verbeteren, opnieuw beginnen, ijsberen. Uit het raam kijken. Aan het kruiswoord van de Herald Tribune werken. Een boek van mezelf uit de kast halen en daarin een stuk lezen. IJsberen. Mij afvragen waarom wat ik schrijf iemand zou kunnen interesseren. IJsberen.
De laatste jaren is daar de vergeetachtigheid bij gekomen. Ik wil iets schrijven over laat ons zeggen de vrouw van Goethe. Zodra ik probeer te formuleren wat ik over haar wil schrijven, ontschiet me haar naam. Terwijl ik die naam al vijftig jaar ken. Ik kan die naam natuurlijk opzoeken in een encyclopedie, maar dat wil ik niet. Ik wil die naam op eigen kracht terugvinden. Een kwartiertje ijsberen brengt opeens de naam terug.
Dat is allemaal niets bijzonders, zult u zeggen: iedereen heeft dat wel eens. Maar bij mij komt daar de laatste jaren iets bij. Iets heel vervelends.
Ik wil dus iets beweren over de vrouw van Goethe. Dat zij als 23-jarige bij Goethe een goed woordje kwam doen voor haar broer Christiaan Vulpius, de auteur van roversverhalen zoals Rinaldo Rinaldini.
Goethe bedacht zich niet lang en maakte haar tot zijn 'Bettschatz'. Zij kon niet verkeren in de betere kringen van Weimar, want ze was niet met hem getrouwd. Ze woonde, geloof ik, in het tuinhuisje. Tijdens de Franse bezetting wist zij door een grote mond op te zetten Goethes have en goed voor plundering te behoeden. Hij trouwde met haar in 1806 en tegen de nette dames die hem kwamen gelukwensen zei hij: 'Sie ist schon immer meine Frau gewesen.' Zij was vrolijk van aard. Ze was ook een beetje aan de drank, net als Goethe zelf trouwens. Toen ze stierf schreef hij een gedicht:
'Du versuchtest, o Sonne, vergebens / Durch die düsteren Wolken zu scheinen. / Der ganze Gewinn meines Lebens / Ist ihren Verlust zu beweinen.'
(De zon heeft voor mij maar heel even / Door de duistere wolken geschenen. / Al wat ik won in dit leven / Dient om haar verlies te bewenen.)
U ziet: Goethes tekst is veel beter dan de mijne. Maar daar gaat het niet om. Stel ik wil dit alles in mijn stuk te berde brengen. Dan gebeurt het volgende: opeens ontschiet mij de naam Christiaan Vulpius. Terwijl ik, al ijsberend, probeer die naam terug te halen, ontschiet mij de hele Christiaan. Ik weet opeens niet meer van welke tijdgenoot van Goethe mij de naam ontschoten is. Eckermann? Zoon August? Secretaris John? Frau von Stein?
Terwijl ik wanhopig probeer althans de naam Goethe vast te houden, raak ik die naam ook al kwijt en weet ik niet meer over welke tijdgenoot van wie ik wat wil schrijven. Ik zink weg in een poel van vergetelheid.
Vaarwel.
Acht jaar lang had Van het Reve een tweewekelijkse bijdrage in Het Parool geschreven onder het motto 'Achteraf '. Stukjes waarin hij nu eens vrolijk, dan weer bespiegelend, tegendraads of weemoedig schreef over honderd en een verschillende zaken. Van Goethe tot het openbaar vervoer, van Russische schrijfmachines tot commissaris Nordholt strekte zijn belangstelling zich uit. Zijn stijl bleef onnavolgbaar lichtvoetig. Toen Van het Reve op 4 maart 1999 stierf, was hij bijna klaar met het selecteren van de teksten voor dit boek. Deze laatste bundel waar hij zelf de hand in heeft gehad, zal zijn talrijke bewonderaars zeker plezier doen.
De laatste column uit de bundel, 'Afscheid', van 11 mei 1996:
Dit is mijn laatste achterafje. Volgende week word ik vijfenzeventig en dat is een mooie mijlpaal om ermee op te houden. De zaak is, dat het maken van zo'n stukje me te veel tijd kost. Het begint al op zondag: ik loop in mijn kamer op en neer en probeer een onderwerp te vinden. Maar ik vind het niet. Op maandag zit ik de hele morgen achter de tekstverwerker, zoekend naar een onderwerp. Ik vind een onderwerp. Ik schrijf de eerste paar alinea's. Woensdag maak ik het stuk af en gaat het op de post. Donderdag lig ik uitgeput terneer. Ik ben altijd een 'agony writer' geweest: ijsberen, verbeteren, opnieuw beginnen, ijsberen. Uit het raam kijken. Aan het kruiswoord van de Herald Tribune werken. Een boek van mezelf uit de kast halen en daarin een stuk lezen. IJsberen. Mij afvragen waarom wat ik schrijf iemand zou kunnen interesseren. IJsberen.
De laatste jaren is daar de vergeetachtigheid bij gekomen. Ik wil iets schrijven over laat ons zeggen de vrouw van Goethe. Zodra ik probeer te formuleren wat ik over haar wil schrijven, ontschiet me haar naam. Terwijl ik die naam al vijftig jaar ken. Ik kan die naam natuurlijk opzoeken in een encyclopedie, maar dat wil ik niet. Ik wil die naam op eigen kracht terugvinden. Een kwartiertje ijsberen brengt opeens de naam terug.
Dat is allemaal niets bijzonders, zult u zeggen: iedereen heeft dat wel eens. Maar bij mij komt daar de laatste jaren iets bij. Iets heel vervelends.
Ik wil dus iets beweren over de vrouw van Goethe. Dat zij als 23-jarige bij Goethe een goed woordje kwam doen voor haar broer Christiaan Vulpius, de auteur van roversverhalen zoals Rinaldo Rinaldini.
Goethe bedacht zich niet lang en maakte haar tot zijn 'Bettschatz'. Zij kon niet verkeren in de betere kringen van Weimar, want ze was niet met hem getrouwd. Ze woonde, geloof ik, in het tuinhuisje. Tijdens de Franse bezetting wist zij door een grote mond op te zetten Goethes have en goed voor plundering te behoeden. Hij trouwde met haar in 1806 en tegen de nette dames die hem kwamen gelukwensen zei hij: 'Sie ist schon immer meine Frau gewesen.' Zij was vrolijk van aard. Ze was ook een beetje aan de drank, net als Goethe zelf trouwens. Toen ze stierf schreef hij een gedicht:
'Du versuchtest, o Sonne, vergebens / Durch die düsteren Wolken zu scheinen. / Der ganze Gewinn meines Lebens / Ist ihren Verlust zu beweinen.'
(De zon heeft voor mij maar heel even / Door de duistere wolken geschenen. / Al wat ik won in dit leven / Dient om haar verlies te bewenen.)
U ziet: Goethes tekst is veel beter dan de mijne. Maar daar gaat het niet om. Stel ik wil dit alles in mijn stuk te berde brengen. Dan gebeurt het volgende: opeens ontschiet mij de naam Christiaan Vulpius. Terwijl ik, al ijsberend, probeer die naam terug te halen, ontschiet mij de hele Christiaan. Ik weet opeens niet meer van welke tijdgenoot van Goethe mij de naam ontschoten is. Eckermann? Zoon August? Secretaris John? Frau von Stein?
Terwijl ik wanhopig probeer althans de naam Goethe vast te houden, raak ik die naam ook al kwijt en weet ik niet meer over welke tijdgenoot van wie ik wat wil schrijven. Ik zink weg in een poel van vergetelheid.
Vaarwel.
Auteur | | K. van het Reve |
Taal | | Nederlands |
Type | | Paperback |
Categorie | | Poëzie, Bloemlezingen & Letterkunde |