In het voorjaar van 1984 begint de achttienjarige Gea Knol een briefwisseling met John Elsken, een vijfentwintigjarige Amerikaan die dan al enige jaren in een gevangenis in Florida op het onzekere tijdstip van zijn executie wacht. Tijdens de correspondentie ontwikkelt zich tussen de Nederlandse studente en de Amerikaanse terdoodveroordeelde een vriendschap die in veel opzichten ongelijk is. Zij is vrij, hij zit in een dodencel; zij raakt vervuld van medeleven, hij verliefd; zij bouwt met vallen en opstaan een leven op en sticht een gezin, hij wacht alleen zijn dood af.