Dit autobiografische verhaal beschrijft een tragedie die nauwelijks is voor te stellen. Het is 1952. De auteur drijft samen met zijn echtgenote een kapperszaak in Midsland op Terschelling en breidt dit succesvol uit met een souvenirswinkel en een pension. Het gezin staat midden in het kerkelijk leven en in de dorpsgemeenschap. Gaandeweg merken ze dat er iets broeit, dat er onzichtbare krachten zijn die hen tegenwerken. En het gaat van kwaad tot erger.