Ze hadden niet geloofd dat het islam-fundamentalisme uit Noord-Soedan door zou dringen tot in hun aantrekkelijke kosmopolitische oase in het verre zuidelijke woestijngebied, waar er alleen maar onduidelijke grenzen waren. Vrijgevochten avontuurlijk Belgische ex-kolonialen vormden er samen met een aantal gelijkaardige Britten, Fransen en Amerikanen, die allen een invloedsfeer te verdedigen hadden, een tolerant, op zelfbestuur gegrondvest soort rebubliekje. Karen Miller, tropenarts, dochter van zo'n Belgische avonturier, bestuurt er het kleine ziekenhuis geholpen door haar broer Joris, een verbitterde verdwaalde ex-priester. Karen wordt verlaten door haar vriend, de jonge Belgische diplomaat Paul van Loo. Wanneer die later terugkeert, heeft Karin Nathan Feldman leren kennen, een Israelische piloot die zich afgekeerd heeft van het joodse extremisme en zoals Joris verbitterde in de oase gestrand is. Ze hebben allen hun problemen, maar ze leven in vrijheid. Een gemoedelijke medeplichtigheid verbindt hen met de inheemse bevolking en met Tarak, hun jonge charismatische clanhoofd, een jeugdvriend van Karin.

Maar ze worden overrompeld door een troepenmacht uit het noorden. De sharia-wet wordt ingesteld. Een berucht rechter uit Khartoem komt over. De jonge opstandige moslimse filosoof Simon Urusj, beschermeling van Karin, wordt beschuldigd van afvalligheid, zijn meisje Marisa Togliani van ontucht. Wat te doen? De tirannie bestrijden. Maar hoe? Beschaafd blijven? Of terug slaan met hetzelfde geweld?