Tussen 1901 en 1929 ontvingen zicht Nederlanders een Nobelprijs. Naast de prijs voor de vrede die werd toegekend aan Toblas Asser waren er zeven voor natuurwetenschappelijke doorbraken. Tot de grote namen van de wetenschapsgeschiedenis behoren vooral die van de eerste winnaars: Van 't Hoff, Lorentz, Zeeman, Van der Waals en Kamerlingh Onnes. Maar er waren nog meer figuren van wereldniveau, zoals de bioloog Hugo de Vries en de astronomen Kapteyn en De Sitter.

In DE TWEEDE GOUDEN EEUW geeft Bastiaan Willink een samenhangende visie op de achtergronden van de bloei die optrad in liet kleine Nederland, dat voor de tweede keer in de geschiedenis een wereldleider werd. Beschreven worden de rol van Thorbeeke en zijn uitmuntende hbs, de snelle groei van het aantal leerstoelen aan universiteiten en vele andere ontwikkelingen die tot bloei leidden. Ruime aandacht wordt geschonken aan het historisch belang van twintig toponderzoekers, die tussen 1870 en 1940 fraaie successen boekten. Aan de hand van zeer levendig geschreven portretten - opgeluisterd met uniek fotomateriaal - schetst Willink hun leven, werk en prestaties. Ook de toepassing van de wiskunde op de economie door de latere Nobel prijswinnaars Tinbergen en Koopmans, en de stichting van het Natuurkundig Laboratorium Van Philips hebben deze periode gemaakt tot een 'Tweede Gouden Eeuw'.