Lachen in de gouden eeuw
Nederlanders hadden in het verleden de reputatie een vrolijk volkje te zijn. Met name de Gouden Eeuw was een bloeiperiode van de Hollandse humor: toneelkluchten en moppenboeken rolden van de persen en schilders penseelden doek na doek met komische taferelen.
In Lachen in de Gouden Eeuw verdiept Rudolf Dekker zich in de vraag waaraan de Nederlanders in de zeventiende eeuw hun vrolijke reputatie te danken hadden. Deze vraag kan hij beantwoorden dankzij een unieke vondst: een collectie van zo'n tweeduizend handgeschreven moppen en anekdoten, bijeengebracht door Aernout van Overbeke, een zeventiende-eeuwse jurist die in zijn tijd bekendstond als dichter maar ook als losbol.
Aernout van Overbeke situeerde zijn moppen in kringen waar de humor bloeide, zodat wij een bijzondere kijk krijgen op zaken als de verhouding met buitenlanders, de sociale waardering van kwakzalvers, advocaten en predikanten, de etiquette van het lachen, de opkomst van de amusementslectuur, de op z'n kop gezette wereld van man en vrouw, ouder en kind, eigen en vreemd, aards en bovenaards.
Vooral door de inspanningen van predikanten en moralisten werd het lachen geleidelijk aan steeds meer restricties opgelegd. Van Overbeke raakte in de vergetelheid en met hem de -bal snel als ongepast beschouwde - humor van de zeventiende eeuw.
Sinds enige decennia vindt men gevoel voor humor in het sociale verkeer weer van groot belang. De tijd is dus rijp voor een historisch onderzoek naar de vrolijke kant van het dagelijks leven in de Gouden Eeuw.
Auteur | | Riek Dekker |
Taal | | Nederlands |
Type | | Paperback |
Categorie | | Geschiedenis |