Olga Yunter werd geboren in de zomer van 1900 in een afgelegen handelspost in het desolate zuiden van Siberië. Ze leidde een onbezorgd leven, als jongste van vijf kinderen. Ze genoot van de grote familiediners met Pasen, en de spannende paardenmarkten net over de grens met Buiten-Mongolië. En als haar vader terug kwam van zijn handelsreizen uit Noord-Siberië met een karavaan vol vossen- en sabelbont was het altijd feest. Maar de onrust broeide, en Olga, nog een schoolmeisje, werd meegezogen in de chaos van de Russische Revolutie. Ze stond haar broers bij in hun wanhopige pogingen de stad waar ze woonden te redden, eerst van de bolsjewieken, daarna van de wrede commandant van de Witte troepen in het gebied. Het noodlot sloeg toe, en Olga moest vluchten, omdat er een prijs op haar hoofd stond. Op haar negentiende, helemaal alleen met slechts een handvol robijnen in haar rokken genaaid, ontsnapte ze naar Vladivostok, en van daaruit vertrok ze naar Noord-China. Ze zou haar familie nooit meer zien. China was geen gemakkelijke plek voor een Russisch meisje, maar Olga was sterk. Ze werd verliefd op een Engelsman, trouwde met hem en kreeg een dochter. Alles leek goed te gaan, tot in 1937 de Japanners binnenvielen en Olga voor de tweede keer haar thuis verloor. Weer moest ze opnieuw beginnen, nu in de glamour-stad Shanghai. Maar de voortekenen van een nieuwe, grotere oorlog waren al voelbaar. Olga’s verhaal beschrijft het leven van een sterke vrouw met een ongelofelijke veerkracht. Zij leefde midden in een van de meest turbulente periodes van de twintigste eeuw. De auteur, Stephanie Williams, is haar kleindochter en baseerde haar verhaal op de talrijke aantekeningen, brieven en gesprekken met haar grootmoeder.