Als de jonge Guusje op een lentemiddag in 1922 arriveert bij de tuinderij van de familie De Boer, weet ze niet precies wat haar te wachten staat. Een tante heeft een baan voor haar geregeld, ze gaat werken in het huishouden van Jan en Leida. Leida is ziek en kan niet veel meer, dus Guusje krijgt het druk. Ze moet de eindeloze was doen, schoonmaken eten koken én zorgen voor de twee kleine kinderen. Ze heeft alleen op zondagmiddag vrij. In die uurtjes schrijft ze lange brieven aan haar zus Cootje. Over het huis en zijn bewoners, over de tuin en het personeel. Dan wordt Leida steeds zieker en komt Guusje voor een onmogelijke beslissing te staan.