Johnny Kas

Johnny Kas

‘Waar hangt die lamstraal nou weer uit! Normaal loopt ie je voor de poten en als je hem nodig hebt is ie niet te vinden.’
Mijn vader noemde me ‘lamstraal.’ De naam die hij me bij mijn geboorte gaf, heb ik zelden gehoord. Aan lamstraal was ik zo gewend dat ik me als vanzelf omdraaide: lamstraal dit en lamstraal dat, ik hoorde de impact niet eens meer.
Op ons bedrijf werden tomaten geteeld. Met een oppervlak van anderhalve hectare was het destijds een van de grotere glastuinbouwbedrijven in de streek. Die kassen werden verwarmd door twee enorme verwarmingsketels. Aanvankelijk werden die ketels gestookt met steenkool. De tweede ketel, halverwege de tuin, was enkel bereikbaar via een smal pad, te smal voor een vrachtwagen. De vracht steenkool moest dus worden overgeladen op een lorrie en het laden en lossen, voor aan de weg, was een mooi werkje voor ons, schooljongens. ‘Daar worden ze hard van,’ wist mijn vader. Later, toen de stookolie zijn intrede deed, verviel dit werk. De stoker heeft nog wel de olieleiding helpen graven en erop toegezien dat de nieuwe branders goed functioneerden. Daarna is hij ontslagen omdat olie nu eenmaal vanzelf naar de brander vloeit.
Het huis, voor aan de weg, was een typisch ontwerp uit de jaren dertig. Het woongedeelte op de begane grond was van steen, maar op de eerste verdieping al begon het dak. Dit dak was hoog, zo hoog dat er boven de slaapverdieping plaats was voor een kolossale vliering. Om die vliering als bergingsplaats ging het niet zozeer. Het ging om het dak dat daardoor hoger was dan elk ander dak in de buurt. Dit huis grensde aan de provinciale weg en door zijn imposante maten kon het niet over het hoofd worden gezien.
En dat wilde mijn vader ook niet. Alles aan en om het huis was van belang en moest importantie uitstralen. Het huis van de buren was een ‘blokkendoos, was zijn mening. Muren met een dak erop, meer niet,’ zo verwoordde hij dat. Zo was het ook met het bedrijf. De tuin van de buren was prutswerk en niet goed georganiseerd, zei hij altijd. Hijzelf had een bedrijf waar je je petje voor af nam. De schoorstenen, die de twee ketelhuizen markeerden, moesten dus hoger zijn dan de schoorstenen in de buurt. De auto voor de deur moest voor anderen een onhaalbare droom zijn, als buurtbewoner kon je er alleen maar naar kijken. Alle auto’s in de buurt werden door hem afgekraakt als ‘barrels’, of als vooroorlogs schroot en als het niet zo was, dan wist hij er wel een draai aan te geven dat het wel zo was. Zo was onze werf tot aan de schuur, altijd brandschoon. Voor zover ik me herinner, stond de grote Amerikaanse slee er te glimmen in de zon.
Het schoonmaken en verwijderen van alle aardse smetten aan en om huis was werk dat de kinderen deden, op straffe van een oplawaai als het niet naar die ouwe zijn zin was. Binnen in huis was ook mijn moeder regelmatig doelwit van zijn humeur. Voor zover ik weet heeft ze zich altijd gedeisd moeten houden, achteruit moeten lopen. Wanneer hij haar zijn ongenoegen toe-schreeuwde, kon ze eigenlijk nooit veel anders dan zwijgen. In dat regime hebben de harde klappen - al of niet met de blote hand - ons leven gevormd. Dat regime liet hij gelden voor alles en iedereen, inclusief mijn moeder. Was het niet goed in zijn ogen, dan volgde er een afstraffing: het regime Varseveld in optima forma.
Ondanks het regime dat hijzelf aanvoerde, had mijn vader een onvoorstelbare hekel aan alles wat Duits was. Het woord Duits kreeg hij niet over zijn lippen. Moffen waren het. Moffen hier Moffen daar en zijn ogen schoten vuur als het over de oorlog ging. Het liefst had hij zijn tomaten nog vergiftigd als hij wist dat Duitsland de uiteindelijke bestemming werd. Daarom waren de auto’s die hij kocht Amerikaanse auto’s, waar hij mee rondtoerde alsof hij de vorst op Prinsjesdag was. Zo verving hij bijna elke morgen om negen uur, na het dagelijks plukken van de tomaten, zijn werkkleding voor pakkie deftig. Daarna reed hij statig naar de groenteveiling in Kwintsheul. Daar parkeerde hij de reusachtige Chevrolet Bell Air voor het veilingkantoor, pakte zijn wan-delstok van de achterbank, opende opzichtig het portier en liep, mank als hij was, maar als een heer van stand, richting de kantine. En ook daar zorgde hij weer voor verschil. Waar de gemiddelde kweker even kwam uitblazen en niet de moeite had geno-men zich te verkleden, verscheen die ouwe in een keurige grijze overjas met bijpassende gleufhoed op. Leunend op zijn wandelstok bleef hij dan, theatraal rondkijkend, een lang aantal seconden in de deuropening staan. 'Goedemorgen, mijnheer Varseveld.’ De kantinebaas kwam dan naar hem toe en pakte zijn jas en hoed aan. Vervolgens liep hij als een ouderwetse butler met een kopje koffie achter hem aan naar de gewenste tafel.
Ik ben de zoon van het hierboven be-schreven heerschap. Mijn naam is Johan Varseveld, maar mijn vrienden noemen mij Johnny Kas.

Auteur | Paul Waterman
Taal | Nederlands
Type | Paperback
Categorie | Literatuur & Romans

Kijk verder

Boekomslag voor ISBN: 9789463284271
Boekomslag voor ISBN: 9789462038400
Boekomslag voor ISBN: 9789085706687
Boekomslag voor ISBN: 9789464022209
Boekomslag voor ISBN: 9789026991714


Boekn ©