Het boek van niets
Dit is een boek van niets, over niets, door niets, in niets, buiten niets. Het heeft zelfs niets met niets te maken. Mooi niets met niets, een opvrolijkende ontspanning. Hoezo?
Omdat Osho's commentaar op duizend jaar oude zenteksten u (mij ook, en Osho zelf) nietig verklaart, en wie nietig is doet niet mee aan de kringloop van geboorte en dood, van lijdend leven. Dit boek is bevrijdend, beschrijft een vrolijk-vrije val in een eindeloze leegte.
Hier, in Amerika, waar ik dit schrijf, is het nu gewoonte om tegen iemand die kletst te zeggen: 'Ik zal jou eens even de ware wereld laten zien', waarna je probeert jouw ware wereld over de zijne heen te kletsen. Maar welke wereld is waar?
De mijne zegt Ik. Mijn ware wereld die ik niet wil verliezen, waar ik me druk voor maak, die ik met hand en tand verdedig, waarin ik me gelukkig wens te voelen, waarin ik lijd opdat ik dat geluk alsjeblieft niet kwijtraak. Arm Ik, lijdend in Ik zijn eigen wereld. Zolang, zegt Osho, zolang we iets van onze eigen wereld heel laten, zolang we iets van belang vinden aan het zelf-zijn, zolang doet het pijn om er te zijn.
Ooit, in een Japans zen-klooster, zei ik tegen een zenmeester dat mijn zelf me pijn deed. De meester keek me belangstellend aan. 'Ja?' 'Ja meneer.' 'Laat eens zien,' zei de meester belangstellend, 'dat zelf van jou.'
Ik wees op mijn borst.
'Je wijst op een lichaam', zei de meester verontwaardigd. Je wou me toch niet vertellen dat je een lichaam bent?'
Hij rinkelde met zijn bel. Ik moest de kamer uit. De volgende morgen bezocht ik hem weer. Ik was er toen achter dat ik niet mijn lichaam was -noch een uit sperma en ei ontstaan embryo, noch het minuscule lijfje dat mijn moeder baarde, noch de volwassen vorm die ik op dat moment gebruikte, noch het lijk dat later zal rotten.
'Nou?' vroeg de meester, die nog steeds dat zere zelf wou zien.
Ik wees op mijn hoofd.
'Je bedoelt je geest?' vroeg de meester. 'Je wou me toch niet vertellen dat je gelooft dat je je geest bent?'
De volgende morgen kwam ik weer aan het woord. Ik was er toen achter dat ik niet mijn geest was, niet het steeds veranderende wankelige staketsel van ideeën en beelden dat losjes vastgehouden wordt door geheugen en gewoonte.
'Nou?' vroeg de meester.
'Ik kan mezelf niet vinden', zei ik.
'Dan ben je alvast van dat idee af', zei de meester. Zonder zelf, wat blijft er over? Niets, nietwaar? Maar is het niets niet erg leeg?
'Helemaal niet,' zei de zen--meester toen (en Osho nu), 'het niets is overvol, dat is de plaats waar alle boeddha's wonen.'
–Janwillem van de Wetering Surry/Maine, zomer 1993
Omdat Osho's commentaar op duizend jaar oude zenteksten u (mij ook, en Osho zelf) nietig verklaart, en wie nietig is doet niet mee aan de kringloop van geboorte en dood, van lijdend leven. Dit boek is bevrijdend, beschrijft een vrolijk-vrije val in een eindeloze leegte.
Hier, in Amerika, waar ik dit schrijf, is het nu gewoonte om tegen iemand die kletst te zeggen: 'Ik zal jou eens even de ware wereld laten zien', waarna je probeert jouw ware wereld over de zijne heen te kletsen. Maar welke wereld is waar?
De mijne zegt Ik. Mijn ware wereld die ik niet wil verliezen, waar ik me druk voor maak, die ik met hand en tand verdedig, waarin ik me gelukkig wens te voelen, waarin ik lijd opdat ik dat geluk alsjeblieft niet kwijtraak. Arm Ik, lijdend in Ik zijn eigen wereld. Zolang, zegt Osho, zolang we iets van onze eigen wereld heel laten, zolang we iets van belang vinden aan het zelf-zijn, zolang doet het pijn om er te zijn.
Ooit, in een Japans zen-klooster, zei ik tegen een zenmeester dat mijn zelf me pijn deed. De meester keek me belangstellend aan. 'Ja?' 'Ja meneer.' 'Laat eens zien,' zei de meester belangstellend, 'dat zelf van jou.'
Ik wees op mijn borst.
'Je wijst op een lichaam', zei de meester verontwaardigd. Je wou me toch niet vertellen dat je een lichaam bent?'
Hij rinkelde met zijn bel. Ik moest de kamer uit. De volgende morgen bezocht ik hem weer. Ik was er toen achter dat ik niet mijn lichaam was -noch een uit sperma en ei ontstaan embryo, noch het minuscule lijfje dat mijn moeder baarde, noch de volwassen vorm die ik op dat moment gebruikte, noch het lijk dat later zal rotten.
'Nou?' vroeg de meester, die nog steeds dat zere zelf wou zien.
Ik wees op mijn hoofd.
'Je bedoelt je geest?' vroeg de meester. 'Je wou me toch niet vertellen dat je gelooft dat je je geest bent?'
De volgende morgen kwam ik weer aan het woord. Ik was er toen achter dat ik niet mijn geest was, niet het steeds veranderende wankelige staketsel van ideeën en beelden dat losjes vastgehouden wordt door geheugen en gewoonte.
'Nou?' vroeg de meester.
'Ik kan mezelf niet vinden', zei ik.
'Dan ben je alvast van dat idee af', zei de meester. Zonder zelf, wat blijft er over? Niets, nietwaar? Maar is het niets niet erg leeg?
'Helemaal niet,' zei de zen--meester toen (en Osho nu), 'het niets is overvol, dat is de plaats waar alle boeddha's wonen.'
–Janwillem van de Wetering Surry/Maine, zomer 1993
Auteur | | Osho |
Taal | | Nederlands |
Type | | Hardcover |
Categorie | | Religie, Spiritualiteit & Filosofie |