De savannen vormen het meest karakteristiek landschap van Afrika. Ze omringen de rond de evenaar gelegen tropische regenwouden en gaan naar het noorden en oosten toe over in droge steppen en soms in woestijnachtige gebieden. De savannen die het dichtst bij de evenaar liggen, kennen meestal twee regen- en twee droogteperioden, maar in de savannen dichter bij de keerkringen is er gewoonlijk slechts één regentijd. De droge tijd wordt voorafgegaan door warme winden uit de Sahara. De verdorde savanne valt dan ten prooi aan enorme branden, die veel dieren het leven kosten, maar uiteindelijk ook ruimte scheppen voor nieuwe groei als de regens weer komen. De kenmerkende plantengroei van de savannen bestaat uit grassen met verspreide boomgroei en doornstruiken. In de buurt van bronmeren en andere wateren kan het loofbos zich sterker ontwikkelen, wat een nog gevarieerdere fauna tot gevold heeft. De savannen worden gewoonlijk ruwweg verdeeld in de struiksavannen, met vooral doornstruiken, waaraan