Temidden van een 'krom en verdraaid geslacht', dat leefde in de ban van de afgodendienst, zette God een volk apart. Hij gaf dat volk de opdracht: wees heilig, want Ik ben heilig.
Deze woorden gelden voor ons niet minder dan voor Israël, omdat wij te maken hebben met dezelfde God. De wetten die God Israël gaf, ten leven, zijn ook voor ons van het grootste belang.
Maar wat moeten wij nu met de tien woorden van het verbond, bekend als de tien geboden? Moeten ze letterlijk worden vervuld? Is het nieuwe verbond met rijker dan het oude? Worden vrije mensen door zich te onderwerpen aan allerlei geboden en verboden, niet opnieuw slaven?
De schrijver laat zien dat hier valse tegenstellingen aan de orde zijn. Hij wijst dan van elk van de tien woorden de bedoeling aan en trekt lijnen naar onze tijd.
Zo is dit boek een handreiking aan alle christenen, om in deze donkere tijd een heilig leven te leiden. Van hen geldt, met de woorden van de schrijver:
Alleen wie Christus volgen
vinden het smalle pad.
Zij zullen straks bevolken
de straten van Gods stad.