Koos Buitenhuis is een wees. Na de dood van zijn ouders wordt hij opgevoed door een oom en tante die hem liefdevol verzorgen. Maar hij is niet tevreden en voelt zich niet thuis in zijn nieuwe omgeving.

Als Koos door eigen schuld op de havo is blijven zitten, vlucht hij weg van huis. Op zijn zwerftocht ontmoet hij de hond Jodocus, die ook een dakloze zwerver is. Samen trekken ze verder.

Na een kort verblijf op een boerderij komt Koos in aanraking met twee jonge mannen, bij wie hij zich noodgedwongen aansluit. Maar alk gauw begint duidelijk te worden dat dit tweetal zich met slechte praktijken bezighoudt. Bij een inbraak in Arnhem, waar Koos en Jodocus op wacht moeten staan, slaat de politie toe. De jongen en zijn hond ontkomen, zwerven door de Betuwe en beleven allerlei avonturen.

Intussen is Koos tot het besef gekomen hoe verkeerd hij heeft gedaan door van zijn pleegouders weg te lopen. In de nood heeft hij ook leren bidden. Hij besluit terug te gaan en vergeving te vragen. Maar onderweg komt hij weer een van de 'zware jongens' tegen, met wie een tijdlang is opgetrokken . . .