In de binnenlanden van het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea, tegenwoordig Irian Yaja geheten, vinden we de nederzetting van een kleine Papoea stam.

In dit dorp leeft Koresio met zijn gezin. De angst voor boze geesten, voor tevenarij en bezweringen beheert het gehele leven van de dorpelingen.

Het gaat niet goed met het dorp. Om een varken te pijlen moet Koresio zelfs helemaal naar een vreemd en vijandig gebied. Tijdens een van die tochten vint hij in het oerwoud een klein meisje van een verre stam. Sirja heet ze.

Sirja wordt opgenomen in het gezin van Koresio en zo komt ze in contcact met Wambo, de zoon van Koresio. Wambo is een en al oor voor de verhaleb van Sirja over de witte mensen en over de Here Jezus. Dan komt de dorpstovenaar met een boosaardig plan om de geesten gunstig te stemmen. Hij dringt er op aan een sneltocht te ondernemen tegen het grote en sterke Kitoe. Deze sneltocht wordt een grote mislukking. De tovenaar probeert de schuld op Sirja te schuiven, die door haar praatjes de geesten zou hebben vertoond.

Dan komen ploteseling de mannen van Kitoe om wraak te nemen en ze maken de kleine nederzetting met de grond gelijk. De kinderen worden meegenomen...