Wilde water- en weideplanten hebben zich aan allerlei omstandigheden moeten aanpassen en in sommige ruwere gebieden ontwikkelden zich buitengewone vormen, zoals de zonnedauw en het blaasjesriet, die insecten vangen om zich te voeden. Hoewel deze omzoomde habitat vaak gedomineerd wordt door riet en zegge, heeft elke gradatie haar eigen specialiteiten, bijvoorbeeld het fonteinkruid en de waterlelies op het open water of de stroken afgemaaide boterbloemen op sneller stromende rivieren. Aan sommige moerassige randen tref je kattenstaarten en tussen het riet van sommige oevers gele lissen, terwijl je op drogere grond, die zo nu en dan bevloeid wordt, nog enkele traditionele hooivelden aan kunt treffen met een overdaad aan bloemen als spirea, de pinksterbloem en de tere koekoeksbloem. Dit prachtig geïllustreerde boek beschrijft meer dan 100 water- en weideplanten. De gedetailleerde beschrijving van elke soort gaat gepaard met een kleurenafbeelding en een tekening voor de fijnere details. Daarnaast bevat het een bondige inleiding en een aantal essays waarin de ecologie van deze intrigerende planten besproken wordt.