De in een Parijse volksbuurt werkende arts Ferdinand schildert met ingekankerde haat en briljante humor de misère van zijn jeugd. De enige echt gelukkige tijd beleeft hij als hulpje van een uitgever-uitvinder-zwendelaar. Wanneer deze zich een kogel door de kop jaagt, besluit Ferdinand zich aan te melden voor het leger.
Dood op krediet geeft op ongeëvenaarde wijze inzicht in de mentaliteit van de kleine middenstand, die in de jaren dertig en veertig tot de bekende gevolgen heeft geleid: sociale rancune, massahysterie tegen een bepaalde zondebok, ondergangsmystiek en een fascinatie voor geweld.