In de Rotterdamse Havenstraat wonen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog vijf vriendinnen: Ida, Bep, Truus, Greet en Judith. Judith is een joods meisje. Als de vijf na de lagere school naar de huishoudschool zullen gaan, mag Judith vanwege de Duitse anti-joodse maatregelen niet mee. Al gauw ziet de familie Efraïm, van wie Judith de enige dochter is, zich genoodzaakt onder te duiken om aan deportatie te ontkomen. Als afscheidscadeau geeft Judith aan Ida de schaar die ze van haar moeder heeft gekregen. Het ondergronds verzet speelt een belangrijke rol in het boek, want de vaders van de vier overgebleven meisjes zijn daar alle vier nauw bij betrokken. Ze doen hun gevaarlijk werk in vol vertrouwen dat God hen helpen zal. Allen. ook de joodse familie Efraïm, overleven de oorlog. Na de bevrijding blijkt de familie Efraïm mede door het langdurig verblijf bij de diep gelovigen boer en boerin Greven veel minder vijandig is geworden tegenover Jezus van Nazareth en het christendom. De vriends