Ook in een tijd dat de ontwikkelingen in de informatica, de biotechnologie en de micro-elektronica zo snel gaan, blijft het nodig steeds terug te keren tot de fundamentele vragen: Wat is de aard van het zijnde? Waar komt het vandaan? Hoe steekt die wondere wereld van ons in elkaar? En vooral: Wat voor consequenties hebben de antwoorden voor de mens?
De eerste drie vragen, de grondvragen van de natuurfilosofie, zijn geleidelijk steeds meer op het terrein van de natuurwetenschappen komen te liggen. De filosofische vraag naar de aard van het zijnde is echter mimer dan de natuurkundige vraag naar de aard van de natuur, omdat de mens zelf ook deel van het zijnde is. Voor een volledig antwoord kan men daarom niet volstaan met het registreren van de inwerkingen van de buitenwereld op onze zintuigen en instrumenten, gevolgd door het ordenen en verklaren ervan met behulp van modellen en theorieën, maar moet men ook het aandeel van de menselijke geest in het eindresultaat in aanmerking nemen. Alleen op die manier kan men hopen een enigszins zuiver beeld te krijgen van de werkelijkheid zelf. Inhoud: Deel I. Theorie van de kennis: hoe komen wij tot onze ervaring en onze wetenschap? Deel 11. De ontwikkeling van de natuurwetenschap: hoe ziet de moderne wetenschapsmens de natuur? Deel III. Geesten natuur: hoe past de menselijke geest in het geheel? Wat is die geest en in welke relaties staat hij tot de andere fundamentele zijnsvormen?