Op een herfstavond van het jaar 1787 komt Giacomo Casanova aan in Praag. Hij is uitgenodigd door graaf Pachta. Ook Mozart bevindt zich in de stad. Die bereidt de wereldpremière voor van DON GIOVANNI, de opera der opera's met haar volmaakt zwevende muziek. Er wil echter geen schot in komen. De schrijver van het libretto, Lorenzo da Ponte, geeft de verleider Don Giovanni grove, zelfs vulgaire trekjes mee, de zangeressen gunnen elkaar het licht in de ogen niet, en het ontbreekt Mozart aan tijd en rust om de opera af te maken: hij kan geen stap zetten zonder door zijn bewonderaarsters te worden achtervolgd. Maar Casanova brengt iets van zijn oude glorie mee naar de stad, hij verstaat de kunst van het feestvieren, hij weet hoe de ware verleider met verfijndheid en mooie praatjes zijn doel kan bereiken; en hij heeft zich vanzelfsprekend tot taak gesteld de opera te vervolmaken - waarbij hij zich als aartsintrigant ontpopt.