Als je een opstel maakt, of een brief schrijft, moet je je aandacht verdelen over verschillende zaken: de inhoud, de compositie, de zinsbouw, de woordkeus, de spelling enz. Het zou je taak aanzienlijk vereenvoudigen, als je niet aan de vorm van de woorden hoefde te denken. Gelukkig is dat nu al grotendeels het geval, maar er zijn nog altijd woorden, waarbij je even moet denken; dat zijn je struikelblokken, de verstoorders van je gedachten. Ze zijn van tweeërlei aard:

1. werkwoordsvormen, waarvan je de spelling wel weet, maar waarvan je de juiste vorm alleen kunt vaststellen, als je de situatie overziet, waarin ze voorkomen. Door bepaalde oefeningen te maken, die daar zorgvuldig voor zijn samengesteld, kun je sneller zien hoe je de werkwoordsvormen schrijft.
2. woorden waarvan je de spelling niet precies weet. Je twijfelt. Soms schrijf je zo'n woord even op en kijkt 'hoe het staat'. Die stap kun je overslaan als je de struikelblokken hebt opgeruimd door voldoende te oefenen.

Daarvoor dienen de 138 oefeningen in dit werkboek. Veel succes!