Dit boek handelt over de vraag naar de structuur en de ontwikkeling van het heelal-als-geheel en naar de plaats van de aarde en de mens daarin. De eerste drie bijdragen zijn natuurwetenschappelijk van aard: het eerste hoofdstuk gaat uit van waarnemingen en komt via de ordening daarvan tot de beschrijving van enkele feiten; het tweede hoofdstuk heeft een meer theoretisch en verklarend karakter; in het derde hoofdstuk komen aspecten van het ontstaan van het leven in de kosmos aan de orde.
Het vierde en laatste hoofdstuk is theologisch-wijsgerig van opzet. Daarin komt met name aan de orde hoe de twee vormen van kennis - die van geloof en wetenschap - zich onderling verhouden en elkaar beïnvloeden.