Het festijn van Tachtig
In het eerste hoofdstuk (“Het begin”) vertelt Endt hoe de Beweging van Tachtig begon. Het begon met de verschijning van “De Nieuwe Gids”, het op 1 oktober 1885 opgerichte nieuwe literaire tijdschrift. Het was een jonge en provocerende generatie dichters en schrijvers die een nieuwe stroming in de Nederlandse literatuur begon. Deze stroming kreeg de naam van het decennium, waarin zij haar hoogtepunt bereikte, namelijk de Beweging van Tachtig (1880 – 1890). De bekendste dichters en schrijvers waren Willem Kloos (1859 – 1939), Albert Verwey (1865 – 1937), Frederik van Eeden (1860 – 1932) en Herman Gorter (1864 – 1927). Zij hadden diverse sympathisanten, zoals de schilder Willem Witsen (1860 – 1923), de schilder en schrijver Jacobus van Looy (1855 – 1930), de schrijver Lodewijk van Deyssel (1864 – 1952) en de componist en schrijver Alphons Diepenbrock (1862 – 1921). De meesten van hen waren bevriend met elkaar of kenden elkaar op de een of andere manier. Amsterdam was het centrale middelpunt van de nieuwe literaire beweging.
Nederland veranderde aan het einde van de negentiende eeuw nogal. De handwerkssteden werden fabriekssteden. Het grootkapitaal deed zijn intrede. De steden groeiden met stadsproletariaat. De maatschappij veranderde. Er zou een “nieuw en grooter geluk komen”, aldus Gorter. De Tachtigers verzetten zich tegen de Victoriaanse wereld met haar dorre wetenschapsbeoefening. Zij verzetten zich ook tegen de rozengeur en maneschijn in de toenmalige poëzie. Zij verfoeiden verder het zelfgenoegzame deftig-doen in de dagelijkse omgang en in het intellectuele verkeer. En tot slot kwamen zij in opstand tegen de christelijkheid van de maatschappij. Zo waren Kloos en Verwey ongelovig en onkerkelijk. Het ging hen om het hier en nu; slechts dit leven op aarde is de werkelijkheid. Ook Van Deyssel heeft het (katholieke) geloofsleven afgezworen. In de letterkunde worden de Tachtigers dan ook “paganistisch” genoemd (ongelovig en onkerkelijk).
De Tachtigers zagen in elkaars ogen ongekende diepten. Zij keken in elkaars ziel. De eenzaamheid van de ziel trok hen aan. Van daaruit kwamen de zielenroerselen van de dichter naar boven. De kunst behoorde slechts de kunst alleen te dienen. Er hoorde geen andere diepzinnigheid achter te zitten. Hier hoorde ook een eenvoudig taalgebruik bij, zonder deftigdoenerij. Naast een onkerkelijk karakter zou de nieuwe poëzie echter ook een kosmopolitisch karakter moeten dragen, aldus Kloos. Zij moest tegelijk groots en subtiel zijn, ritmisch en plastisch, fijn-psychologisch en hartstochtelijk. Toch konden veel dichters met deze “onmaatschappelijke” kunst niet altijd goed uit de voeten. Ze moesten uiteindelijk ook gewoon leven en hun kunst bracht in het algemeen te weinig op om van te kunnen leven. Velen leefden dan ook in armoede.
Nederland veranderde aan het einde van de negentiende eeuw nogal. De handwerkssteden werden fabriekssteden. Het grootkapitaal deed zijn intrede. De steden groeiden met stadsproletariaat. De maatschappij veranderde. Er zou een “nieuw en grooter geluk komen”, aldus Gorter. De Tachtigers verzetten zich tegen de Victoriaanse wereld met haar dorre wetenschapsbeoefening. Zij verzetten zich ook tegen de rozengeur en maneschijn in de toenmalige poëzie. Zij verfoeiden verder het zelfgenoegzame deftig-doen in de dagelijkse omgang en in het intellectuele verkeer. En tot slot kwamen zij in opstand tegen de christelijkheid van de maatschappij. Zo waren Kloos en Verwey ongelovig en onkerkelijk. Het ging hen om het hier en nu; slechts dit leven op aarde is de werkelijkheid. Ook Van Deyssel heeft het (katholieke) geloofsleven afgezworen. In de letterkunde worden de Tachtigers dan ook “paganistisch” genoemd (ongelovig en onkerkelijk).
De Tachtigers zagen in elkaars ogen ongekende diepten. Zij keken in elkaars ziel. De eenzaamheid van de ziel trok hen aan. Van daaruit kwamen de zielenroerselen van de dichter naar boven. De kunst behoorde slechts de kunst alleen te dienen. Er hoorde geen andere diepzinnigheid achter te zitten. Hier hoorde ook een eenvoudig taalgebruik bij, zonder deftigdoenerij. Naast een onkerkelijk karakter zou de nieuwe poëzie echter ook een kosmopolitisch karakter moeten dragen, aldus Kloos. Zij moest tegelijk groots en subtiel zijn, ritmisch en plastisch, fijn-psychologisch en hartstochtelijk. Toch konden veel dichters met deze “onmaatschappelijke” kunst niet altijd goed uit de voeten. Ze moesten uiteindelijk ook gewoon leven en hun kunst bracht in het algemeen te weinig op om van te kunnen leven. Velen leefden dan ook in armoede.
Auteur | | Endt |
Taal | | Nederlands |
Type | | Paperback |
Categorie | | Poëzie, Bloemlezingen & Letterkunde |