Een Beetje Oorlog
Verslag van een soldaat-ziekendrager bij de Militair Geneeskundige Dienst op Java over de Japanse bezetting en de verschrikkingen van een lange internering
Wie herinneringen aan de oorlogstijd ophaalt, stoot in een mierennest. Een schijnbare rust en orde wordt plotseling verstoord en breekt naar buiten in een onstuitbare stroom: honderden beelden die elkaar schijnen te achtervolgen, die verbinding zoeken en elkaar weer afstoten – tot in het oneindige, lijkt het wel. Er zit niets anders op dan een rigoureuze ingreep en de onderwerping aan een nieuwe ordening en dat betekent kiezen en hergroeperen, met als enige steun een bundeltje aantekeningen op Japans w.c.-papier. Het begin is niet zo moelijk te vinden. Het is de nacht van de 14de op de 15de augustus 1945.
Het was een nacht zoals er vele nachten in het kamp waren. Het kamp was het basiskamp, het voormalige 10de Bataljon te Batavia, van waaruit de transporten overzee vertrokken. Wij verplegers sliepen op de galerijen langs de ziekenbarakken. Het was er koel omdat de nachtlucht er altijd kon binnenstromen. Ik werd langzaam wakker door een zacht ondergronds geluid, een soort murmelen. Het waren stemmen, gedempte stemmen en ze kwamen van de latrines. Ik schoof van mijn plaats af en stond op. De latrines boden het gebruikelijke beeld van een aantal hurkende en staande mannen boven de sloot, maar het was deze keer drukker dan gewoonlijk. Er waren kleine groepjes die met elkaar stonden te praten. Een neef van mijn vrouw, die arts was, kwam zo kalm en ongedwongen mogelijk naar mij toe. Hij vertelde me dat de Australische officier van de wacht hem een briefje in de hand had gestopt tegelijk met de mededeling dat het dagelijkse havencorvee van vijf uur niet zou vertrekken. Op het briefje stond War is over, no bullshit (shit: Ned. schijt). Ik mocht het met eigen ogen lezen, maar het was of de betekenis niet tot me door kon dringen. Ik vroeg hoe laat het was. Drie uur.........
Rob Nieuwenhuys (die ook het pseudoniem E. Breton de Nijs gebruikt) is in Semarang in het voormalige Nederlands-Indie geboren als zoon van een Amsterdamse vader en een Indo-Europese moeder. Hij studeert Nederlands en is voor en na de tweede Wereldoorlog leraar Nederlands aan verschillende scholen voor voortgezet onderwijs in Indie en Nederlands. In Nederlands is hij bijvoorbeeld jarenlang leraar aan de Middelbare Meisjesschool in de Amsterdamse Gerrit van der Veenstraat. Daarna is hij , tot zijn pensioen, verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden.
Tijdens de oorlog is hij krijgsgevangene en zit in een aantal Japanse kampen waarvan hij in "Een beetje oorlog" (1979) verslag van doet. Als schrijver leeft hij tussen "Twee vaderlanden" (naam van de bundel essays van zijn hand uit 1967): enerzijds in het Indie/Indonesie van zijn jeugd waar hij een groot deel van zijn leven heeft gewoond en anderzijds Nederland waar hij nu woont en werkt. Hij heeft de sterke behoefte om te zoeken naar de "wortels van zijn bestaan". Hij doet dat onder meer in de roman "Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum" (1954) en door in de Indische geschiedenis te graven. Daarvan is het resultaat: "Tempo Doeloe" (1961) (een fotoboek met tekst), "Baren en oudgasten" (1981) (ook een fotoboek), "De pen in de gal gedoopt" (1962) (een biografie van H.N van der Tuuk), "De dominee en zijn worgengel" (1964) (een biografie van Francois Haverschmidt) en zijn monumentale geschiedenis van de Indische literatuur Oost-Indische Spiegel (1972). In 1986 verscheen "Het laat je niet los", een bloemlezing uit de Indische literatuur.
Ten aanzien van het Indonesische nationalisme heeft Rob Nieuwenhuys altijd een vooruitstrevend standpunt ingenomen, hetgeen in Europese en Indo-Europese kringen voor de Tweede Wereldoorlog en daarna ook niet erg gewaardeerd is.
Wie herinneringen aan de oorlogstijd ophaalt, stoot in een mierennest. Een schijnbare rust en orde wordt plotseling verstoord en breekt naar buiten in een onstuitbare stroom: honderden beelden die elkaar schijnen te achtervolgen, die verbinding zoeken en elkaar weer afstoten – tot in het oneindige, lijkt het wel. Er zit niets anders op dan een rigoureuze ingreep en de onderwerping aan een nieuwe ordening en dat betekent kiezen en hergroeperen, met als enige steun een bundeltje aantekeningen op Japans w.c.-papier. Het begin is niet zo moelijk te vinden. Het is de nacht van de 14de op de 15de augustus 1945.
Het was een nacht zoals er vele nachten in het kamp waren. Het kamp was het basiskamp, het voormalige 10de Bataljon te Batavia, van waaruit de transporten overzee vertrokken. Wij verplegers sliepen op de galerijen langs de ziekenbarakken. Het was er koel omdat de nachtlucht er altijd kon binnenstromen. Ik werd langzaam wakker door een zacht ondergronds geluid, een soort murmelen. Het waren stemmen, gedempte stemmen en ze kwamen van de latrines. Ik schoof van mijn plaats af en stond op. De latrines boden het gebruikelijke beeld van een aantal hurkende en staande mannen boven de sloot, maar het was deze keer drukker dan gewoonlijk. Er waren kleine groepjes die met elkaar stonden te praten. Een neef van mijn vrouw, die arts was, kwam zo kalm en ongedwongen mogelijk naar mij toe. Hij vertelde me dat de Australische officier van de wacht hem een briefje in de hand had gestopt tegelijk met de mededeling dat het dagelijkse havencorvee van vijf uur niet zou vertrekken. Op het briefje stond War is over, no bullshit (shit: Ned. schijt). Ik mocht het met eigen ogen lezen, maar het was of de betekenis niet tot me door kon dringen. Ik vroeg hoe laat het was. Drie uur.........
Rob Nieuwenhuys (die ook het pseudoniem E. Breton de Nijs gebruikt) is in Semarang in het voormalige Nederlands-Indie geboren als zoon van een Amsterdamse vader en een Indo-Europese moeder. Hij studeert Nederlands en is voor en na de tweede Wereldoorlog leraar Nederlands aan verschillende scholen voor voortgezet onderwijs in Indie en Nederlands. In Nederlands is hij bijvoorbeeld jarenlang leraar aan de Middelbare Meisjesschool in de Amsterdamse Gerrit van der Veenstraat. Daarna is hij , tot zijn pensioen, verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden.
Tijdens de oorlog is hij krijgsgevangene en zit in een aantal Japanse kampen waarvan hij in "Een beetje oorlog" (1979) verslag van doet. Als schrijver leeft hij tussen "Twee vaderlanden" (naam van de bundel essays van zijn hand uit 1967): enerzijds in het Indie/Indonesie van zijn jeugd waar hij een groot deel van zijn leven heeft gewoond en anderzijds Nederland waar hij nu woont en werkt. Hij heeft de sterke behoefte om te zoeken naar de "wortels van zijn bestaan". Hij doet dat onder meer in de roman "Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum" (1954) en door in de Indische geschiedenis te graven. Daarvan is het resultaat: "Tempo Doeloe" (1961) (een fotoboek met tekst), "Baren en oudgasten" (1981) (ook een fotoboek), "De pen in de gal gedoopt" (1962) (een biografie van H.N van der Tuuk), "De dominee en zijn worgengel" (1964) (een biografie van Francois Haverschmidt) en zijn monumentale geschiedenis van de Indische literatuur Oost-Indische Spiegel (1972). In 1986 verscheen "Het laat je niet los", een bloemlezing uit de Indische literatuur.
Ten aanzien van het Indonesische nationalisme heeft Rob Nieuwenhuys altijd een vooruitstrevend standpunt ingenomen, hetgeen in Europese en Indo-Europese kringen voor de Tweede Wereldoorlog en daarna ook niet erg gewaardeerd is.
Auteur | | Rob Nieuwenhuys |
Taal | | Nederlands |
Type | | Paperback |
Categorie | |