Handboek voor de opsporingspraktijk 1 en 2
De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) is op 1 februari 2000 in werking getreden. Deze wet is een uitvloeisel van het onderzoek dat door de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (PEC) is verricht naar de praktijk van de opsporing en de door deze commissie gedane normeringsvoorstellen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet BOB zijn op het gebied van de opsporingsbevoegdheden diverse nieuwe wetten in werking getreden, zoals de Wet Bevoegdheden vorderen gegevens (Stb. 2005, 390), de Wet Computercriminaliteit II (Stb. 2006, 300) en de Wet verruiming mogelijkheden opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (Stb. 2006, 731). Het een en ander heeft niet bijgedragen aan de overzichtelijkheid van de verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden toegepast.
Het openbaar ministerie heeft op grond van art. 148 Sv het gezag en de verantwoordelijkheid over de opsporing. Deze lijn is in de Wet BOB consequent doorgetrokken. Dit betekent dat bijzondere opsporingsbevoegdheden uitsluitend kunnen worden toegepast op bevel van het openbaar ministerie. Bij zeer ingrijpende opsporingsbevoegdheden is bovendien een machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Met de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden is een heel scala aan nieuwe opsporingsbevoegdheden en daarmee samenhangende procedures geïntroduceerd. Het Handboek wordt gevuld met aanwijzingen en overige regelgeving (ministeriële regelingen, circulaires, etc.) die direct betrekking hebben op de opsporingsbevoegdheden. Het Handboek is opgesplitst in twee delen. In Deel I staan de aanwijzingen en in Deel II staan de overige regelgeving en de modellen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet BOB zijn op het gebied van de opsporingsbevoegdheden diverse nieuwe wetten in werking getreden, zoals de Wet Bevoegdheden vorderen gegevens (Stb. 2005, 390), de Wet Computercriminaliteit II (Stb. 2006, 300) en de Wet verruiming mogelijkheden opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (Stb. 2006, 731). Het een en ander heeft niet bijgedragen aan de overzichtelijkheid van de verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden toegepast.
Het openbaar ministerie heeft op grond van art. 148 Sv het gezag en de verantwoordelijkheid over de opsporing. Deze lijn is in de Wet BOB consequent doorgetrokken. Dit betekent dat bijzondere opsporingsbevoegdheden uitsluitend kunnen worden toegepast op bevel van het openbaar ministerie. Bij zeer ingrijpende opsporingsbevoegdheden is bovendien een machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Met de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden is een heel scala aan nieuwe opsporingsbevoegdheden en daarmee samenhangende procedures geïntroduceerd. Het Handboek wordt gevuld met aanwijzingen en overige regelgeving (ministeriële regelingen, circulaires, etc.) die direct betrekking hebben op de opsporingsbevoegdheden. Het Handboek is opgesplitst in twee delen. In Deel I staan de aanwijzingen en in Deel II staan de overige regelgeving en de modellen.
Auteur | | |
Taal | | Nederlands |
Type | | Paperback |
Categorie | | Rechten |